We zijn in De Balie in Amsterdam. Daar is een soort van feestje ter ere van Peter Müller, die als A.L. Snijders naam maakt als schrijver van het zeer korte verhaal, het zkv. Hij is vorige maand gelauwerd. De Constantijn Huygensprijs, een oeuvreprijs, dan tel je mee. Daarom een feestje in De Balie onder de naam: Stad & Land.
De bezoekers mogen aardbeien en wijn pakken. We zitten op rij vijf, stoel zes en zeven en nemen vrucht noch drank. We komen voor de schrijver en zijn woord. Dat was lange tijd, zo lezen we in een wervende uitgave van Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam, ‘het best bewaarde literaire geheim van het land’. Zijn doorbraak kwam achteraf, hij is 73 als zijn oeuvre wordt onderscheiden. ‘Bij mij komt alles achteraf,’ zal A.L. Snijders later op de avond zeggen.
Maar zover is het nog niet, want de schrijver is er nog niet. De man uit de Achterhoek (Klein Dochteren) is met vrouw en caravan neergestreken op een camping in de Kennemerduinen. Mogelijk dat hij de duur van dat ritje naar de hoofdstad heeft onderschat. Het kan ook zijn dat hij als kersverse laureaat zijn publiek wat chique wil laten wachten, een mogelijkheid die we overigens niet aannemelijk achten. Niet des Snijders, lijkt ons.
In de zaal met theateropstelling staat een tafel met daarop drie microfoons. Twee plekken voor de interviewers met, straks, in hun midden de schrijver die inmiddels is gearriveerd en nog wat los rondloopt.
We toetsen zijn verschijning aan onze verbeelding. A.L. Snijders is niet klein en verfijnd van bouw zoals zijn zkv’s, maar uit de kluiten gewassen, wat verklaart waarom hij beter op het platteland gedijt dan in de stad. Het lijf heeft ruimte nodig. En profil doet de auteur met zijn twee borstelige wenkbrauwen denken aan een uil. Een milde, eigenzinnige en vrijbuitige uil, zo een die wel vaart op rand van bos en wei.
Op twee stoelen aan de voet van het publiek zitten Manja Topper en Frieda Pittoors, actrices die voordragen uit werken van door A.L. Snijders geliefde schrijvers als Multatuli, Nescio, Gerard Reve en Armando. Ze hebben, zo valt ons op, één wel héél gretige luisteraar: A.L. Snijders. Hij schept de zinnen van hun lippen om even later te zeggen: ‘Ja, prachtig hè, Reve. Eigenlijk zou je alles twee keer moeten horen, om het beter te begrijpen. Ik begrijp een gedicht nooit in één keer. En vaak ook niet na twee keer.’
Waarna een gedicht nog een keer wordt voorgedragen.